Kan je menswaardig leven met een minimuminkomen?

Kan je menswaardig leven met een minimuminkomen?

De minimuminkomens volstaan meestal niet om menswaardig te leven. Wanneer een gezin een sociale woning kan huren, worden ze net toereikend. Ook zijn er niet altijd voldoende financiële prikkels om over te stappen van een minimumuitkering naar een job, zeker niet als dit voor extra uitgaven zorgt. Kinderopvang en openbaar vervoer zijn hierin cruciaal.

Minimuminkomens zijn het laatste vangnet binnen een ruimer sociaal beschermingssysteem van financiële en niet-financiële voordelen waarop burgers, onder bepaalde voorwaarden, een beroep kunnen doen. Het doel van dit vangnet is voldoende middelen voorzien voor elke burger om een menswaardig leven te waarborgen. Wanneer gezinnen niet over voldoende middelen beschikken om aan de samenleving te kunnen deelnemen, heeft dit gevolgen op alle aspecten van hun leven. Toereikende minimuminkomens zijn dan ook een essentiële maatregel om sociale uitsluiting te vermijden en armoede te bestrijden.

In dit stuk beoordelen we de toereikendheid van de minimuminkomens in het licht van een menswaardig bestaan. Dat doen we door de netto besteedbare inkomens uit sociale bijstand (leefloon en inkomensgarantie voor ouderen of IGO), sociale zekerheid (minimumwerkloosheidsuitkering en minimumpensioen) en arbeid (gemiddeld gewaarborgd minimummaandinkomen of GGMMI en een laag loon) te vergelijken met de hoogte van het referentiebudget voor verschillende typegezinnen. Referentiebudgetten zijn geprijsde korven van goederen en diensten die, op basis van wetenschappelijk onderzoek, een antwoord geven op de vraag hoeveel inkomen een gezin minimaal nodig heeft om volwaardig aan de samenleving deel te nemen. Bij het simuleren van de netto besteedbare inkomens houden we rekening met de kinderbijslag, schooltoeslagen, Vlaamse en federale werkbonus, RSZ en de personenbelasting.

Minimumimkomens zijn te laag, ook wanneer men werkt

Uit de vergelijking met de referentiebudgetten leren we dat het inkomen uit een minimum werkloosheidsuitkering of sociale bijstand te laag ligt om menswaardig te kunnen leven wanneer je een woning huurt op de private huurmarkt. Ook wanneer een volwassene in het gezin voltijds werkt aan een minimumloon (GGMMI) is het inkomen vaak ontoereikend, zeker wanneer er extra uitgaven aan te pas komen zoals kinderopvang of een eigen wagen. Voor gezinnen met kinderen zijn de bedragen uit de kinderbijslag (inclusief sociale toeslagen) in de verschillende regio’s onvoldoende om de minimale kost van kinderen te dekken. Deze tekorten zijn groter bij oudere kinderen. Voor ouderen volstaat het minimumpensioen net, als er geen eigen wagen of andere extra kosten nodig zijn. Onderstaande figuur toont de toereikendheid van de minima voor een aantal typegezinnen in Vlaanderen.

Bij het opstellen van de referentiebudgetten vertrekken we van de veronderstelling dat de gezinsleden in goede gezondheid verkeren, de nodige competenties hebben om zuinig met een beperkt budget om te gaan, een kwaliteitsvolle woning huren en geen eigen wagen nodig hebben. Omdat deze ‘ideale omstandigheden’ voor vele kwetsbare gezinnen en ouderen niet opgaan, zullen de minima in sommige gevallen minder toereikend zijn dan wat uit onze berekeningen blijkt.

Ander wetenschappelijk onderzoek, waarbij de toereikendheid van de minimuminkomens wordt geëvalueerd met behulp van de Europese armoedegrens, komt tot gelijkaardige bevindingen. Deze resultaten suggereren dat België bijkomende inspanningen moet leveren om toereikende minimuminkomens te waarborgen, zoals omschreven in de Aanbeveling van 30 januari 2023 van de Raad van de Europese Unie. Lidstaten worden hierin aangespoord om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden door middel van toereikende inkomenssteun, het bevorderen van de toegang tot ondersteunende en essentiële diensten voor personen met onvoldoende middelen, en het vergemakkelijken van de integratie van wie kan werken op de arbeidsmarkt.

Onze bevindingen ondersteunen ook het pleidooi van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting om de minimumuitkeringen, en in het bijzonder de sociale bijstand, minstens op te trekken tot aan de Europese armoedegrens. Als sociale bijstandsuitkeringen worden opgetrokken tot op het niveau van de Europese armoedelijn, zouden ze voor een aanzienlijk grotere groep mensen voldoende hoog zijn om alle noodzakelijke behoeften te kunnen vervullen met het oog op het leiden van een menswaardig leven.

Maatregelen van Vivaldi

Bij aanvang van de huidige regeringsperiode heeft de federale overheid besloten om de leeflonen over vier jaar met 10,75% te verhogen, bovenop verhogingen als gevolg van de welzijnsenveloppe en de indexering (KB 20 december 2020). Door drie opeenvolgende verhogingen (telkens op 1 januari van 2021, 2022 en 2023) is de ontoereikendheid van de leeflonen verminderd. In 2020 bedroeg de toereikendheid van het leefloon, uitgedrukt als percentage van het referentiebudget private huur, 73% voor alleenstaanden en 75% voor koppels. In 2023 is dit respectievelijk 78% en 80%.

Hoewel deze verhogingen effect hebben gehad, is de inhaalbeweging niet voldoende om de uitkeringen menswaardig te maken. Bovendien heeft de federale regering onlangs besloten om de laatste geplande verhoging van het leefloon niet door te voeren, waardoor de trend om het leefloon meer toereikend te maken voorlopig is stopgezet (KB 12 september 2023). De netto beschikbare inkomens van de minimum werkloosheidsuitkering en het leefloon zijn ongeveer even hoog. Wanneer het netto beschikbaar inkomen uit het leefloon wordt verhoogd, moet ook dit van de minimum werkloosheidsuitkering mee evolueren. Zo niet, dreigt dit laatste inkomen onder de leefloongrens te vallen.

Loont het om te werken?

Net zoals elders in Europa wordt ook onze welvaartsstaat geconfronteerd met de complexe taak om een evenwicht te vinden tussen het waarborgen van toereikende minimumuitkeringen, het financieren van deze uitkeringen en het behouden van een financiële stimulans om de overgang naar werk aantrekkelijk te maken. Omdat de afstand tussen niet-werken en werken voldoende groot moet zijn volgens het huidige beleidsparadigma, wordt de hoogte van de minimumuitkeringen uit sociale bijstand en sociale zekerheid begrensd door de hoogte van de lage lonen.

We onderzochten de impact op het netto beschikbaar gezinsinkomen wanneer één volwassene van het gezin overstapt van een leefloon of minimum werkloosheidsuitkering (uit voltijdse tewerkstelling) naar een job met een minimumloon (GGMMI) en naar een job met een laag loon (tweederde van het mediane loon in België).

Wat blijkt? De financiële prikkel om over te schakelen van een leefloon of minimum werkloosheidsuitkering naar een halftijdse tewerkstelling tegen een laag loon is zeer beperkt en resulteert soms zelfs in een lager netto beschikbaar inkomen. Bij de overschakeling naar een voltijds tewerkstelling tegen het GGMMI of een laag loon zijn deze financiële prikkels een stuk hoger (bijvoorbeeld tussen 516 en 916 euro per maand voor een alleenstaande). De financiële stimulans om aan het werk te gaan vermindert wanneer rekening wordt gehouden met mogelijke extra uitgaven die verband houden met tewerkstelling. De kostprijs van kinderopvang vermindert de financiële prikkel om te gaan werken, maar de impact blijft beperkt als ouders gebruik kunnen maken van gesubsidieerde opvanginitiatieven met inkomenstarief. De impact van de kost van een auto is groter. Wanneer gezinnen een eigen wagen nodig hebben om hun job te kunnen uitoefenen, neemt het financieel voordeel van tewerkstelling af met gemiddeld 273 euro per maand overheen de drie regio’s.

Om werken financieel aantrekkelijk te maken, moet niet alleen de afstand tussen een inkomen uit werken en niet-werken voldoende groot zijn. Het arbeidsinkomen moet gezinnen ook in staat stellen om meer dan alleen de basisbehoeften te bekostigen en hen toelaten om een financiële buffer op te bouwen. Een halftijds laag loon is onvoldoende om zelfs in de basisbehoeften te voorzien. De stimulerende beleidsmaatregelen, zoals de socio-professionele vrijstelling bij overstap van een leefloon naar deeltijdse tewerkstelling en de inkomensgarantie-uitkering bij overstap van een werkloosheidsuitkering naar deeltijdse tewerkstelling, maken een wezenlijk verschil. Maar voor gezinnen met oudere kinderen blijft het halftijds loon hoe dan ook ontoereikend. Bovendien zijn de voorwaarden streng waardoor de maatregelen in de praktijk slechts voor zeer weinig deeltijdse werknemers van toepassing zijn.

Ook een voltijds inkomen uit een GGMMI of een laag loon is voor heel wat typegezinnen onvoldoende om menswaardig te kunnen leven, zeker wanneer in het gezin een eigen wagen nodig is. Het tekort neemt toe met de aanwezigheid van oudere kinderen in het gezin. Ondanks inspanningen van de federale (werkbonus) en Vlaamse (jobbonus) overheid om het netto inkomen uit lage lonen op te trekken, blijven bijkomende inspanningen noodzakelijk om arbeid tegen een laag loon toereikend te maken, in het bijzonder voor gezinnen met kinderen.

Een mogelijke optie is het verhogen van de kinderbijslag voor lage-inkomensgezinnen. Hoewel het groeipakket een niet te onderschatten inkomenssteun is voor gezinnen (cf. onderstaande grafiek), slaagt die er niet in om de minimale kosten van kinderen te dekken, zelfs niet met sociale toeslagen. Als de Vlaamse overheid het groeipakket wil inzetten in de strijd tegen kinderarmoede, is een verhoging van de bedragen voor gezinnen met lage inkomens, vooral die met oudere kinderen, noodzakelijk.

Hoe toereikend zijn de minimuminkomens?

Impact van het groeipakket, andere selectieve sociale correcties, huurpremie en voordeel sociale huur op de toereikendheid van het netto beschikbaar inkomen voor verschillende type-huishoudens, uitgedrukt als percentage van het referentiebudget private huur (maandbedragen mei 2023).

De impact van sociale correcties

Niet enkel de hoogte van de inkomens, maar ook de hoogte van de noodzakelijke uitgaven beïnvloedt de toereikendheid van minimuminkomens. Voor Vlaanderen bestudeerden we de impact van een tiental veelvoorkomende sociale correcties, zoals de verhoogde tegemoetkoming en het sociaal tarief energie en water, op de noodzakelijke uitgaven van gezinnen.

Wat blijkt? Zelfs als we ervan uitgaan dat al deze sociale correcties worden opgenomen door zij die hier recht op hebben, blijft het effect beperkt. Hoewel deze het maandelijks netto beschikbaar inkomen van typegezinnen verhogen met 94 euro (alleenstaande) à 193 euro (koppel met een kind in lager en secundair onderwijs), zorgen ze er bijna nooit voor dat het inkomen toereikend wordt voor gezinnen die een private woning huren. Bovendien zijn er vaak grote drempels om het recht op deze sociale correcties daadwerkelijk te kunnen opnemen en worden ze versnipperd toegekend. Volgens de recente aanbeveling van de Raad van de Europese Unie moet dit worden voorkomen om solide sociale vangnetten doeltreffend op te zetten en te doen functioneren (Art. 14 in de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie, 30/1/2023).

Het is pas wanneer beleidsmakers inzetten op de betaalbaarheid van huisvesting dat de minimuminkomens daadwerkelijk meer toereikend worden. Wanneer gezinnen een beroep kunnen doen op een sociale woning, wordt het inkomen uit sociale uitkeringen, een GGMMI of laag loon voor bepaalde typegezinnen (net) voldoende om volwaardig te kunnen deelnemen aan de samenleving. De grafiek hiernaast toont dit voor vier verschillende typegezinnen met een inkomen uit het leefloon, een minimum werkloosheidsuitkering en een minimumloon. Echter, het tekort aan sociale huurwoningen in Vlaanderen is groot: eind 2022 stonden meer dan 175.000 rechthebbenden op de wachtlijst.

Wanneer er onvoldoende sociale huurwoningen beschikbaar zijn, kan een huurpremie een belangrijk verschil maken. Een snellere toekenning van de huurpremie (in Wallonië hebben kandidaat-huurders na 18 maanden op de wachtlijst al recht op een huurpremie), een meer realistische inschatting en een frequentere indexatie van de maximale huurprijs, gekoppeld aan een proactieve opsporing van rechthebbenden en een automatische toekenning om non-take-up te voorkomen, zouden een positief effect kunnen hebben op de toereikendheid van de minimuminkomens voor kandidaat-huurders. De maandelijkse huurpremie is voor de meeste typegezinnen hoger dan de som van de tien veelvoorkomende sociale correcties die we onderzochten.

Armoedebestrijdingsmaatregelen

Het gebruik van referentiebudgetten als indicator om de toereikendheid van de minimuminkomens te beoordelen, heeft als voordeel dat zowel het netto beschikbaar gezinsinkomen als de noodzakelijke uitgaven van gezinnen tegelijkertijd in rekening kunnen worden gebracht. Referentiebudgetten kunnen op die manier beleidsvoerders op meerdere bestuurlijke niveaus inspireren tot het nemen van succesvolle gecombineerde armoedebestrijdingsmaatregelen, namelijk (1) het verhogen van de minimuminkomens uit sociale bijstand, sociale zekerheid en arbeid; (2) het verbeteren van de betaalbaarheid van noodzakelijke goederen en (3) het versterken van individuele competenties en het bevorderen van arbeidsmarktmarktparticipatie.

Wat deze laatste twee strategieën betreft, maken onze analyses duidelijk dat naast het optrekken van de lage lonen, een toegankelijk en betaalbaar aanbod van kinderopvang en openbaar vervoer essentieel is om werken financieel aantrekkelijk te maken.

Het volledig rapport vindt u terug op thomasmore.be/nl/menswaardig-leven-met-een-minimuminkomen.

Deze analyse verscheen ook bij Samenleving & Politiek.

Eindnoten

[1] B. Cantillon (2016), De staat van de welvaartsstaat. Acco; B. Cantillon, N. Van Mechelen, D. Frans & N. Schuerman (2014), Het glazen plafond van de actieve welvaartsstaat: twee decennia ongelijkheid, armoede en beleid in België. Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen; S. Marchal (2017), The social floor: essays on minimum income protection. Doctoraal proefschrift Universiteit Antwerpen. Antwerpen; B. Storms, I. Cornelis, H. Delanghe, M. Frederickx, T. Penne, E. Carrillo-Alvarez & P. Szivos (2023), How can reference budgets contribute to the construction of social indicators to assess the adequacy of minimum income and the affordability of necessary goods and services? EuSocialCit Working Paper, January 2023.

[2] A.V. Banerjee & E. Duflo (2011), Arm & kansrijk. Een nieuwe visie op het bestrijden van armoede. Nieuw Amsterdam Uitgevers; J. Haushofer (2019), Is there a Psychological Poverty Trap? Working Paper; J. Haushofer & E. Fehr (2014), ‘On the psychology of poverty.’ Science 344(6186), p. 862-867; N. Jungmann, P. Wesdorp & T. Madern (2020), Stress-sensitief werken in het sociaal domein. Inzichten & praktische handvatten voor hulp-& dienstverleners; S. Mullainathan & E. Shafir (2013), Scarcity: Why having too little means so much. Macmillan; M. Ridley, G. Rao, F. Schilbach & V. Patel (2020), ‘Poverty, depression, and anxiety: Causal evidence and mechanisms.’ Science 370(6522).

[3] Zie bijv. V. Almeida, S. De Poli & A. Hernández (2022), The effectiveness of Minimum Income schemes in the EU. European Commission.; B. Cantillon, Z. Parolin & D. Collado (2020), ‘A glass ceiling on poverty reduction? An empirical investigation into the structural constraints on minimum income protections.’ Journal of European Social Policy 30(2), p. 129-143; FOD Sociale Zekerheid (2021), ‘De doelmatigheid van de sociale minima.’ In: Cijfers in de kijker (vol. 8); S. Marchal (2020), ‘An EU minimum wage target for adequate in-work incomes?’ European Journal of Social Security 22(4), pp. 452-466.

[4] Steunpunt tot bestrijding van armoede, b. e. s. u. (2023), De financiële dimensie van armoede. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie. Tweejaarlijks verslag 2022-2023, p. 23.

[5] M. Frederickx, T. Penne, H. Delanghe & B. Storms (2021), ‘Doeltreffendheid van de minimuminkomens in Vlaanderen.’ CEBUD Working Paper 21.01. Thomas More.

[6] B. Cantillon, Z. Parolin, & D. Collado (2020), ‘A glass ceiling on poverty reduction? An empirical investigation into the structural constraints on minimum income protections.’ Journal of European Social Policy 30(2), pp. 129-143.

[7] Zie bijv. Commissie Sociaal Minimum (2023), Een zeker bestaan. Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum. Rapport I.

[8] POD Maatschappelijke Integratie (2023), Barometer voor maatschappelijke integratie; Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling (2023), 30 jaar inkomensgarantie-uitkering. Analyse, balans en vouruitzichten. Directie Statistieken & Budget en Studies, Brussel.

[9] B. Cantillon (2021), Het armoedevraagstuk: Wat kan het groeipakket doen? Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding: woensdag 5 mei 2021, Vlaams Parlement; W. Van Lancker (2021), Het groeipakket en armoedebestrijding: over feiten en fabels. Centrum voor Sociaal Onderzoek, KULeuven. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding woensdag 5 mei 2021, Vlaams Parlement.

[10] Zie ook p. 97 en volgende van S. Marchal, B. Storms, B. Cantillon, H. Delanghe, M. Frederickx, A. Lemmens, W. Neelen, T. Penne (2022). Onderzoek naar de haalbaarheid van het ontwikkelen en het gebruik van een bijkomende indicator om armoede te monitoren op Vlaams niveau. Steunpunt Welzijn.

[11] T. Goedemé, J. Janssens, J. Derboven, R. Van Gestel e.a. (2022), TAKE: reducing poverty through improving take up of social policies. BELSPO.

[12] Vlaamse overheid (2023), Totaal kandidaat-huurders per jaar 2022 [Dataset]. https://www.vlaanderen.be/sociaal-woonbeleid/cijfers/kandidaat-huurders-en-kopers.

[13] K. Van den Broeck & D. Vermeir (2023), Non-take-up huurpremie en huursubsidie. Steunpunt Wonen.

Onder de waterlijn. Homogenisering en polarisering van lonen en beroepen.

Onder de waterlijn. Homogenisering en polarisering van lonen en beroepen.

Waarom het huidig Europees groen industrieel beleid gedoemd is te mislukken (en waarom dat slecht nieuws is voor België)

Waarom het huidig Europees groen industrieel beleid gedoemd is te mislukken (en waarom dat slecht nieuws is voor België)