Het wantrouwen in justitie is een breed gedeeld gevoel. “We leven sterk in sociale bubbels”

Het fraudedossier bij het magistraten-examen schuift aan in een bedenkelijk rijtje, na het dossier-Reuzegom en de recente rechtszaak rond Youtuber Acid. De fraude is extra pijnlijk in het licht van de aanzienlijke en oprechte inspanningen van zowel de ­Hoge Raad voor de Justitie als van individuele rechters die de jongste twee jaar scholen en debatten afgaan, om constructief met de kritiek van klassenjustitie aan de slag te gaan.

In dit rijtje dossiers is de morele verontwaardiging over het individueel gedrag van studenten, Youtube-influencers, rechters, of – kinderen van – magistraten begrijpelijk en niet noodzakelijk onterecht. Maar zulke snel uitdovende morele steekvlammen in het publieke debat over individuen en individuele rechtszaken brengen uiteindelijk weinig bij als het vervolgens niet gaat over de structurele sociale klasse-ongelijkheid die aan de basis ligt van deze verontwaardiging.

Die noodzakelijke aandacht voor de structurele klasse-ongelijkheid achter de soms sloganeske kritiek van “klassenjustitie” begint met drie vaststellingen: hoe breed verspreid het ­gevoel van klassenjustitie is, hoe enorm sterk en stijgend de sociale klasse-polarisatie daarover in België is, en hoe frappant afwezig die maatschappelijke trends in het publieke debat zijn.

Een eerste belangrijke vaststelling is dat het idee dat we in België een systeem van klassenjustitie kennen, geen opvatting is van een groepje barricade-springers, maar een mainstream-opvatting. Bijna de helft van de Belgen gaat akkoord met de stelling dat rechtbanken doorgaans de belangen van rijken en machtigen beschermen boven die van gewone mensen. Een tweede groep van ongeveer 25 procent is daar niet zeker over. Dat laat slechts een kwart van de bevolking over die vindt dat rechtbanken objectief en correct functioneren. Ook denkt bijvoorbeeld slechts een minderheid van 44 procent van de Belgen dat een rijke en een arme persoon evenveel risico loopt dat een rechtbank hem onterecht veroordeelt.

Deze vaststelling staat volledig los van de vraag of rechtbanken of justitie in België effectief de rijken en machtigen bevoordelen. Maar dat deze opvatting over klassenjustitie zo breed gedeeld is, zou gezien het centrale belang van het systeem van rechtspraak in onze samenleving al een voldoende reden moeten zijn voor een doorgedreven aandacht voor de aandrijvers daarvan en voor mogelijke oplossingen.

Een tweede belangrijke vaststelling is de enorme en groeiende sociale klasse-polarisatie in België, wat het vertrouwen in justitie aangaat. Op de vraag of je eerder wel dan niet vertrouwen hebt in justitie, is de sterkste voorspeller de sociale klasse van de respondent. Zo heeft in de hogere klasse en hogere middenklasse 71 procent vertrouwen in justitie, in de arbeidersklasse slechts 35 procent.

Die sociale klasse-ongelijkheid in vertrouwen in de justitie is niet alleen groot, ze is de jongste zeven jaar ook verdrievoudigd. In de meest recente meting – in januari 2023, dus nog voor de uitspraak in de zaak-Reuzegom – springt België er Europees gezien uit door de uitzonderlijk sterke sociale klasse-polarisatie. Alleen Luxemburg en Slovenië gaan ons voor, als je kijkt naar hoe verdeeld sociale klassen zijn in hun vertrouwen in justitie, en hoe laag dat vertrouwen is in de arbeidersklasse.

De derde en laatste vaststelling is dat deze maatschappelijk breed gedeelde perceptie van klassenjustitie, en de in België uitzonderlijk sterke en toenemende sociale klasse-polarisering, niet worden opgepikt in het publieke debat. Het zou niet mogen verbazen dat een rechtszaak zoals Reuzegom of Acid plots zulke felle reacties uitlokt, wel dat de problematiek van klassenjustitie buiten deze toevallige, symbolische rechtszaken nauwelijks aan bod komt.

Een mogelijke verklaring voor dat opvallend gebrek aan aandacht, is dat we sterk in “sociale bubbels” leven. Onderschatten we die verschillen in het vertrouwen in justitie omdat we afgaan op de eigen, vaak naar sociale klasse relatief homogene omgeving van familie, vrienden en collega’s? Zo bevinden degenen die een belangrijke rol hebben in het onder de aandacht brengen van maatschappelijke uitdagingen zoals journalisten, beleidsmakers, politici, onderzoekers ... zich juist in die sociale klassen waar een meerderheid vertrouwen heeft in het rechtssysteem.

De vaststelling van homogene sociale bubbels is ook uitgesproken het geval voor de juridische beroepen zelf. In onze analyses van intergenerationele sociale mobiliteit in West-Europa blijkt dat de sociale klasse van de ­ouders nog altijd een sterke voorspeller is van de kans dat iemand een juridisch beroep zoals rechter, advocaat of notaris bekleedt. Terwijl de hoge (midden)klasse 27 procent van de bevolking uitmaakt, is 62 procent van de mensen met een juridisch beroep geboren in die sociale klasse. Dat percentage ligt daarenboven hoger dan voor soortgelijke beroepsgroepen zoals artsen (51 procent), ingenieurs (46 procent) en architecten (27 procent).

Er zijn dus duidelijk grote klassenongelijkheden in de instroom naar dergelijke beroepen, wat leidt tot relatief homogene sociale bubbels. Zo is de kans om een juridisch beroep te gaan uitoefenen acht keer groter voor iemand geboren in de hoge (midden)klasse, dan de kans van iemand geboren in de arbeidersklasse. Dat er plots zoveel ouderlijke en nauwe vriendschapsbanden opduiken bij het fraudedossier in het magistraten-examen is dus geen toeval.

Dat is geen oproep om de professionaliteit of objectiviteit van individuele magistraten, advocaten of notarissen ter discussie te stellen. Het is wel een bevinding die ons dwingt om na te denken over hoe sterk onze samenleving nog steeds is gevormd langs breuklijnen van sociale klasse en hoe systemen zoals justitie – maar ook bijvoorbeeld onderwijs of media – blind kunnen zijn voor deze breuklijnen en ze mogelijk versterken.

— Deze opinie verscheen ook in De Standaard.

De ondraaglijke lichtheid van het Europese macro-economische beleid.

Respect voor de poetshulpen? Dat verdien je door goede arbeidsvoorwaarden en een goed preventiebeleid