Hoe stedelijk voedselbeleid ons landbouw- en voedselsysteem kan helpen omvormen

De droogte die ons de voorbije maanden teisterde deed veel stof opwaaien over de duurzaamheid en veerkracht van ons landbouw- en voedselsysteem. Talloze mediaberichten verschenen over de opgelopen schade van de oogst en tezelfdertijd over de tonnen overschot door overproductie en vroegrijpe groenten en fruit die niet voldoen aan de normen van de retail. De alarmbel klonk even luid aan de consumentenzijde. Het overaanbod aan kant-en-klare producten en plastic verpakkingen werden aangeklaagd, maar evenzeer de veel te lage prijs die we zouden betalen voor ons voedsel.

Het is inderdaad hoog tijd dat we anders omgaan met ons voedsel, zoals Dirk Holemans eerder deze zomer in Knack beweerde. Maar hoe verwezenlijken we een duurzamer landbouw- en voedselsysteem? Deze vraag gaat veel verder dan het al of niet toelaten van de CRISPR-techniek – wat de voorbije weken ook onderwerp was van breed publiek debat. Het is immers essentieel dat zowel het beleid als wij, burgers, stilstaan bij de vraag welk landbouw- en voedselsysteem we willen, en hoe we dit kunnen bereiken. Stedelijk voedselbeleid kan hier een belangrijk instrument voor zijn. Maar, voor we te hard van stapel lopen: we moeten vermijden dat we blind en onkritisch in het duurzaamheidsdiscours stappen.

Stedelijk voedselbeleid als motor voor transitie

Decennialang werd landbouw beschouwd als een thema dat enkel voor het platteland belangrijk is. De laatste jaren groeit echter het bewustzijn dat een integrale systeemaanpak nodig is om een structurele verandering, een ‘transitie’, door te voeren. Dit impliceert twee fundamentele wijzigingen: een verschuiving van een landbouwbeleid dat zich voornamelijk beperkt tot ‘wat op het erf gebeurt’ naar een voedselbeleid waarin alle aspecten van een voedselsysteem samen worden aangepakt.

Voedselbeleid is pionierswerk en vraagt om een fundamentele hervorming van het huidige landbouwbeleid. Steden (en gemeenten) kunnen hierin het voortouw nemen. Ten eerste, steden zijn plekken waar creativiteit, innovatie en vernieuwing de meeste kansen krijgen. Lokale besturen steunen steeds vaker de opkomst van initiatieven zoals stadslandbouw, korte keten, samentuinen, buurtcomposteren, enzovoort. Dit zijn experimenten die de transitie naar een beter voedselsysteem op gang kunnen trekken. Bovendien heeft sensibilisering in steden potentieel veel impact. Denk maar aan het succes van Donderdag Veggiedag in Gent.

Ten tweede, zo’n voedselbeleid brengt alle actoren uit het landbouw- en voedselsysteem samen. Zo bekom je, in plaats van een versnipperd beleid, een geïntegreerd beleid dat de complexiteit van een duurzame transitie omarmt.

Ten derde, omdat dit zich allemaal op een lokaal niveau afspeelt, krijgt voedselbeleid een hoger democratisch gehalte. Burgers kunnen rechtstreeks met schepenen en stedelijke ambtenaren overleggen, kunnen aanspraak maken op subsidies of ondersteuning en zoveel meer. Het is belangrijk dat een voedselbeleid beantwoordt aan de noden en behoeften van zijn eigen stad.

Van Noord-Amerika naar Vlaanderen

Het idee om voedsel terug op de stedelijke politieke agenda te zetten is overgewaaid uit Noord-Amerika. Daar werden sinds de jaren 90 food policy councils of voedselraden opgezet. In die voedselraden wordt overlegd, worden problemen en opportuniteiten geïdentificeerd, en worden beleidsaanbevelingen geformuleerd, of zelfs acties ondernomen. Ook bij ons is er urgentie om van landbouw en voeding opnieuw een belangrijk publiek thema te maken, gezien onze voedselproductie wereldwijd verantwoordelijk is voor een kwart van de broeikasgasuitstoot. Sinds 2017 heeft de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) een – tijdelijk – ‘Aanspreekpunt Lokale Voedselstrategie’ om lokale besturen te begeleiden in hun vragen over lokaal voedsel, maar ook in de hoop dat dit door meer steden en gemeenten wordt opgepikt. Op enkele koplopers na, waaronder Gent, Leuven, Brussel en Brugge, is het opmerkelijk dat het thema nog nauwelijks op de lokale politieke agenda staat. Met andere woorden, het blijven vooralsnog anderen – vooral grote marktspelers – die bepalen wat we eten, en hoe het geproduceerd wordt.

Steden zoals Gent, met haar lokale voedselstrategie Gent en Garde, hebben reeds bewezen dat er met relatief weinig middelen heel wat verwezenlijkt kan worden. Echter, we moeten ervoor waken dat zo’n voedselbeleid niet dient om het groene imago van de stad op te smukken. Al te vaak is stedelijk voedselbeleid immers erg beperkt in middelen en is het institutionele kader errond zo vaag, dat het in de praktijk weinig om het lijf heeft.

Duurzaamheid en rechtvaardigheid niet in één adem noemen

Doorgaans wordt beweerd dat een meer lokaal landbouw- en voedselsysteem duurzamer is. Dit is echter niet vanzelfsprekend. Los van de ecologische vragen of lokaler ook duurzamer is, leidt een lokaal beleid ook tot (nieuwe) vragen over uitsluiting. ‘Rechtvaardige duurzaamheid’ (just sustainability) benadrukt de toegankelijkheid van duurzame productie en consumptie voor alle betrokkenen. Als duurzame, gezonde voeding enkel beschikbaar is voor mensen die een meerprijs kunnen veroorloven en duurzame landbouw enkel voor de meest ondernemende landbouwers, dan kan geen sprake zijn van rechtvaardigheid. Helaas is rechtvaardigheid een aspect dat in de publieke discussie over landbouw en voeding vooralsnog onderbelicht blijft.

Bijvoorbeeld, een beleid dat geen oog heeft voor rechtvaardigheid kan leiden tot ‘gentrificatie’. Armere of onveilige buurten worden door stadslandbouwinitiatieven opnieuw aantrekkelijker gemaakt, maar dit jaagt de huizenprijzen de hoogte in en duwt de oorspronkelijke bewoners uit de markt.

Rechtvaardigheid is dan ook moeilijker aan te pakken dan pakweg verloedering, of verduurzaming. Een stedelijk voedselbeleid dat werkelijk transitie wil, moet daarom ambitieuzer zijn: het moet verder gaan dan het ondersteunen van leuke, mediagenieke stadslandbouwprojecten (die zonder steun ook wel zouden pop-uppen), en verder reiken dan de mensen die reeds worden bereikt. Daarom moet stedelijk voedselbeleid in het bijzonder inzetten op kwetsbare groepen. In het geval van landbouw en voeding zijn dat er al minstens twee.

De eerste groep is een afkalvende groep: de landbouwers. Het aantal Vlaamse landbouwers daalde tussen 2000 en 2014 met ongeveer 40%. Er zijn ook nauwelijks nieuwkomers: of de investeringen zijn te groot, of het wordt opvolgers afgeraden, of ze vinden geen grond. Heel wat landbouwers in Vlaanderen opereren echter in verstedelijkt gebied, en vallen dus onder de slagkracht van het stedelijk beleid. Een ambitieus lokaal voedselbeleid kan hen ondersteunen, door bijvoorbeeld lokale markten te helpen creëren of logistieke ondersteuning te bieden.

Een tweede kwetsbare groep die gebaat is bij een stedelijk voedselbeleid, zijn burgers die geen toegang hebben tot duurzame, gezonde voeding: kinderen met lege brooddozen (bijna 14% van Vlaamse kinderen tussen 0 en 3 jaar groeit op in kansarmoede), ouders met gebrek aan kennis over gezonde voeding, kansarmen en nieuwkomers in Vlaanderen met weinig budget. En dat is – in tegenstelling tot de landbouwers – een groeiende groep. Alle nieuwe initiatieven rond stadsnabije landbouw die de grond uit rijzen promoten gezonde, duurzame, lokale voeding – net wat die groep nodig heeft. Helaas worden ze hierdoor nog veel te weinig bereikt.

Deze pijnlijke discrepantie tussen duurzaamheid en rechtvaardigheid werd duidelijk in Gent, nadat Gent en Garde met verschillende partners uit de welzijns- en gezondheidssector aan tafel ging zitten. Honger, armoede, sociaal isolement en gebrek aan kennis zijn problemen die de Gentse zorgsector nog dagelijks moet aanvechten. Het overleg leidde tot de lancering van de STOEMP-campagne in juni dit jaar, met als doel het bewustzijn te vergroten rond de problematische toegang tot duurzame, gezonde voeding bij sommige groepen in de samenleving.

Wacht niet op de overheid

Landbouw en voeding moeten dus dringend een meer prominente plek krijgen op de stedelijke en gemeentelijke agenda. Niet om het groene imago van een stad op te smukken, maar om een transitie in ons voedselsysteem op gang te trekken. En dit doen we best door in te zetten op de kwesties die het meest impact hebben, zoals het ondersteunen van landbouwers in en rondom de stad, het vrijwaren van landbouwgrond, het verhogen van de toegang tot gezonde en duurzame voeding voor kwetsbare groepen. Een echt voedselbeleid is niet enkel gericht is op het halen van een label ‘groenste stad’, maar durft te ploeteren doorheen de complexiteit van wat transitie inhoudt. Tot slot, voor zo’n stedelijk voedselbeleid wachten we best niet op de overheid. In de meeste gevallen komt dit beleid er pas na het harde labeur van burgers.

Dit opiniestuk verscheen eerder in de reeks De Doordenkers op Knack.

Het kon niet gebeuren. Het gebeurde.

De kortere werkweek: ‘krapte’ op de arbeidsmarkt is geen excuus