Lof der arbeidsmarktkrapte

Niet zo lang geleden vroeg Ive Marx zich in een column af waar het feestje is gebleven nu de werkloosheid een historisch dieptepunt heeft bereikt. Dat de toeters en feesthoedjes op stal bleven heeft allicht veel te maken met de ongemakkelijke waarheid dat niet iedereen even grote fan is van aanhoudend lage werkloosheidscijfers.

Zo zijn bedrijfsleiders eerder ‘koele minnaars’. De reden is evident: hoe kleiner de arbeidsreserve en hoe lager het aantal werklozen per vacature, hoe meer bedrijven moeten concurreren om werknemers en talent aan te trekken. Dat impliceert hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden om vacante posities ingevuld te krijgen.

Ook centrale bankiers zien lage werkloosheidcijfers eerder met lede ogen aan. Zij zijn traditioneel bezorgd over de mogelijke inflatoire effecten van krappe arbeidsmarkten. Concreet vrezen ze dat arbeidstekorten de onderhandelingsmacht te veel in het voordeel van werknemers kan doen kantelen en hen zou aanzetten tot ‘exuberante’ looneisen die via de dynamiek van een loon-prijsspiraal de inflatie zouden aanjagen. Bij de start van de recente reeks renteverhogingen ( in juli 2022) verklaarde Christine Lagarde, voorzitter van Europese Centrale Bank, daarom dat die expliciet gericht waren op het afremmen van de hoge werkgelegenheidsgroei en de sterke arbeidsmarkt.

Als gevolg van die aversies heeft zich een erg schizofreen beleid afgetekend dat enerzijds wel meer mensen aan de slag wil maar anderzijds ook een voldoende mate aan werkloosheid in stand wil houden als dam tegen inflatie en een hogere loonkost. Meer mensen aan de slag? Ja! Betere lonen en voorwaarden? Nee! Geconfronteerd met de keuze tussen sterkere loongroei en hogere werkloosheid kiezen bedrijfsleiders en monetaire beleidsmakers sinds de jaren ‘70 steevast voor de tweede optie.

Gevolg is dat de strijd tegen werkloosheid steeds vaker via de stok moet verlopen, in plaats van via de wortel. En dat de ‘strijd tegen werkloosheid’ zodoende meer en meer vervelt tot een ‘strijd tegen werkzoekenden’. Die laatsten moeten immers steeds repressiever de arbeidsmarkt opgejaagd worden om de slecht betaalde, flexibele en weinig kwalitatieve jobs toch ingevuld te krijgen.

Dat intern tegenstrijdige beleid schaadt echter niet enkel werkzoekenden maar ook de economie in zijn geheel. Door telkens vroegtijdig het rempedaal in te drukken uit angst voor inflatie, hebben beleidsmakers steevast de lange-termijnproductiviteit en vitaliteit van de economie opgeofferd voor kortetermijndoelstellingen van lagere lonen en hogere werkloosheid. Dat is een historische blunder. Als een hond die aan te strakke lijn wordt gehouden en lui wordt doet zich eenzelfde fenomeen voor in de Belgische productiviteitscijfers: van een gemiddelde productiviteitsgroei die rond de 4,5 procent lag begin jaren ‘70 zijn we ondertussen weggezakt naar een gemiddelde groei van minder dan 0,8 procent.

Het zou daarom wijs zijn de oude reflexen te onderdrukken en de economische motor voortaan warmer te laten draaien dan tot op heden is toegestaan door de ECB. Langdurige periodes van lage werkloosheid brengen immers heel wat lange-termijn voordelen met zich mee. Niet enkel in termen van verloning, tewerkstellingskansen en arbeidsmobiliteit voor (voornamelijk laaggeschoolde) werknemers, maar evenzeer op vlak van verhoogde productiviteit en een hoger groeipotentieel van de economie. Kortom: geen beter arbeidsmarkt- en macro-economisch beleid dan het actief nastreven van een hoge-druk-economie waarin bedrijven op werknemers jagen in plaats van werknemers op (onderbetaalde) banen.

-          Deze opinie verscheen ook in De Standaard.  

Duwt de ECB de economie en de groene transitie verder kopje onder?

De ondraaglijke lichtheid van het Europese macro-economische beleid.