Werknemerszitje in raad van bestuur: kiem van een betere wereld

Werknemerszitje in raad van bestuur: kiem van een betere wereld

Werknemers een zitje geven in de raad van bestuur van bedrijven verandert niet heel het systeem, maar wél het verhaal erachter - en soms begint een revolutie precies daar.

STAN DE SPIEGELAERE · Gastprofessor aan de UGent, kernlid Denktank minerva en auteur van ‘Mondige burger, stille werker? Waarom de redding van de democratie begint op het werk’ (epo, 2025)

Het gaat niet alleen om macht, maar om betekenis: wie mag het verhaal vertellen over hoe de wereld werkt?

Er zijn twee types hervormingen mingen niet noodzakelijk reformistisch hoeven te zijn. Sommige hervormingen, zo betoogde hij, kunnen “revolutionair zijn in hun intentie” – ze kunnen de kiemen van een betere wereld in zich dragen, zelfs als ze binnen het bestaande systeem plaatsvinden. Het is met die bril dat ik hier wil kijken naar een voorstel dat op het eerste gezicht wei-nig revolutionair lijkt: werknemers een zitje geven in de raad van bestuur van bedrijven.

Ik begeef me hier op glad ijs, en dat besef ik. Daarom dus alvast nu (en ook op het einde) de puntjes op de i: ik zeg niet dat medezeggenschap in de raden van bestuur een prioritaire eis moet worden, noch dat het zaligmakend is. Ik argumenteer enkel dat het een realistische, passende en potentieel revolutionaire hervorming kan zijn.

Ik ken de tegenargumenten en heb ze vaak gehoord. Een pleidooi voor medezeggen-schap of Mitbestimmung wordt vaak bekri-tiseerd omdat het werknemers medever-antwoordelijk zou maken voor onpopulaire beslissingen. Het zou hun oppositiekracht ondermijnen, hun rol als tegenmacht ver-zwakken. Bovendien zou het weinig zoden aan de dijk zetten want werknemers blijven ook daar in de minderheid.

En de wetenschap lijkt dat te bevestigen. Richard Freeman, een autoriteit op het vlak van arbeidsrelaties, zei het onlangs nog on-omwonden: “It doesn’t really matter.” Bedrijven met een vorm van medezeggenschap in de raad van bestuur worden er niet plots sociale of rechtvaardiger van. Ook Simon Jäger en collega’s zeggen het duidelijk: er is geen radi-cale verschuiving van de macht in bedrijven. Geen revolutie in bedrijfsbeheer dus.

Maar ook de vrees dat medezeggenschap de strijdvaardigheid van werknemers zou beïnvloeden, lijkt ongegrond. Zo is er geen aantoonbaar effect op stakingsgedrag of het sociaal klimaat in het overleg. Het (niet significante) effect is zelfs licht positief op stakingen en vakbondslidmaatschap.

Maar als er zo weinig effecten zijn, waarom zouden we dan toch pleiten voor zo’n hervorming?

Daarvoor moeten we naar Antonio Gramsci kijken. Voor hem draaide maatschappelijke verandering niet alleen om economische structuren, maar ook – en vooral – om het ideologische. “De strijd om de hegemonie,” schreef hij, “is in wezen een strijd om ideeën, om betekenis.” Het gaat om wie het verhaal mag vertellen over hoe de wereld werkt – en voor wie.

STAN DE SPIEGELAERE · Gastprofessor aan de UGent, kernlid Denktank minerva en auteur van ‘Mondige burger, stille werker? Waarom de redding van de democratie begint op het werk’ (epo, 2025)

Een werknemer in de raad van bestuur is misschien niet in staat om het roer om te gooien, maar zijn (of haar) aanwezigheid is symbolisch krachtig. Het zendt een signaal uit: de onderneming is er niet enkel van, en zeker niet enkel voor, de aandeelhouders. Nee, ze is van ons allemaal. Zelfs als onze vertegenwoordiger niet kan meesturen (ze zijn meestal in de minderheid), hij of zij zít er wel maar. En met die zetel komen dezelfde rechten (en plichten) als alle andere leden.

Taal, cultuur en symboliek doen ertoe. Zoals Jan Blommaert vaak benadrukte: taal is nooit neutraal. Ze weerspiegelt machtsverhoudin-gen en helpt ze in stand te houden – of uit te dagen. Het is dan ook geen toeval dat men in Noorwegen, Zweden en Denemarken spreekt over Samfunnsøkonomi, Samhällse-konomi en Samfundsøkonomi – letterlijk: de economie van de samenleving. Daar is sociaal overleg ingebed in de cultuur, en zetelen werknemers in de raden van bestuur van vele bedrijven, groot en klein. In Noorwegen kan dat al vanaf 30 werknemers, in Denemarken vanaf 35, in Zweden zelfs vanaf 25.

In België daarentegen hebben werknemers in zo’n kleine bedrijven zelfs nog geen afdwingbaar recht op een Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, laat staan op een ondernemingsraad. Hier worden werknemers pas betrokken als het wettelijk moet. In Scandinavië gebeurt het zodra het kan.

Dat verschil in cultuur vertaalt zich ook op de werkvloer. Cijfers uit de European Social Survey spreken boekdelen: op het vlak van inspraak op het werk lopen de ‘samenlevings-economieën’ duidelijk voorop. Het culturele signaal is helder: in een samenlevingsecono-mie zijn werknemers geen buitenstaanders, maar mede-eigenaars van het economische verhaal. En dat, hoe bescheiden ook, is een stap richting een andere wereld.

Kijken we naar het democratisch kapitaal in die landen, dan zien we hetzelfde patroon. Noord-Europeanen hebben meer politiek zelfvertrouwen, geven vaker aan te gaan stemmen en zijn meer tevreden over de werking van de democratie in hun land. Natuurlijk valt dat niet zomaar te herleiden tot een zitje in de raad van bestuur. Zo heb-ben de noordelijke ‘samenlevingseconomieën’ ook sterke vakbonden en een hoge kwaliteit van sociaal overleg.

Hoe zit het dan met de ballontjes van rechts hierover? Om de zoveel tijd is er wel een N-VA’er die, zonder gevolg, zegt voorstander te zijn van medezeggenschap in de raad van bestuur. Die partijen willen via een zetel in de raad van bestuur werknemers in de pas laten lopen en de vakbonden de wind uit de zeilen nemen. Het risico daarop is wat mij betreft beperkt, maar toch moeten we waakzaam zijn. Details doen ertoe. Een vorm van medezeggenschap in de raad van bestuur moet syndicaal omkaderd worden met vertegenwoordigers die gelinkt zijn aan de ondernemingsraden en goed opgeleid worden.

Het feit dat dit idee om de zoveel tijd door rechtse en anti-syndicale krach-ten wordt geopperd mag op zich geen tegenargument zijn. Net zoals rechts de retorische strijd rond de tax-shift won, moeten wij dat doen rond medezeggenschap. Het waren de vakbonden in 2014 die eerlijke fiscaliteit op tafel legden onder de vlag van een tax-shift. En het was rechts die de term oppikte, op zijn kop zette en gebruikte voor lagere bijdragen en een uitholling van de sociale zekerheid. De strijd om woorden (en daardoor beleid) werd hier door rechts gewonnen. We kunnen dat niet opnieuw laten gebeuren, zeker niet in onze achtertuin van inspraak en participatie. Aan ons dus om hetzelfde te doen rond medezeggenschap.

Dat zitje in de raad van bestuur zal ontegen-sprekelijk niet alles veranderen en is ook niet (verre van) de hoogste prioriteit. Maar het is, wat mij betreft, wél een realistische, passende en potentieel revolutionaire hervorming.

Het is een realistische hervorming omdat het België in het Europese peloton brengt op het vlak van medezeggenschap en werknemer-sparticipatie – want de meeste vergelijkbare landen hebben al zulke systemen. Meer nog, sommige landen zoals Frankrijk hebben hun modellen pas in de afgelopen decennia ontwikkeld.

Het is ook een passende hervorming, om-dat ze aansluit bij ons systeem van sociaal overleg. Ook wij hebben sterke vakbonden, sterk sociaal overleg en een brede inbedding in bedrijven.

En toch is het ook een potentieel revoluti-onaire hervorming. Ze zou werknemers aan het denken kunnen zetten rond de rol van ondernemingen in onze samenleving. Ze zou kunnen leiden tot radicalere stappen richting écht medebeheer. Ze maakt duidelijk dat be-drijven, door hun belangrijke rol in het leven

-          Deze bijdrage verscheen eerder bij Sampol

Regering duwt sociaal overleg naar zuiden van Europa, niet noorden

Regering duwt sociaal overleg naar zuiden van Europa, niet noorden