De perversiteit van het centralebankenbeleid

Er schuilt een grote dubbelzinnigheid in ons huidig macro-economische bestel. Terwijl vooral bedrijfswinsten de huidige inflatieopstoot opdrijven, zijn het voornamelijk werkenden die de prijs betalen voor de strijd tegen inflatie, in de vorm van lagere reële lonen en een lagere levensstandaard. En in de strijd tegen inflatie, zijn het in het huidig macro-economische regime opnieuw de werkenden die het gelag betalen. Dat werknemers loonverlies moeten lijden als antwoord op een inflatieschok is nochtans geen natuurwet, maar het gevolg van misplaatste beleidskeuzes.

Ondanks het gebrek aan concreet bewijs was de gedachtegang lang dat het kernprobleem van een inflatieopstoot bij werknemers lag: zij zouden te hoge lonen eisen en daarmee een ‘loon-prijsspiraal’ ontketenen. Werknemers eisen meer loon, bedrijven rekenen de gestegen arbeidskost door in de uiteindelijke prijzen, en naarmate de consumentenprijzen stijgen, eisen de arbeiders opnieuw hogere lonen om de gestegen levenskost te compenseren. Waarop ondernemingen die kosten opnieuw doorrekenen, en de prijzen opnieuw de hoogte ingaan. Die cyclus zou dan voorthollende inflatie produceren.

Het klassieke antwoord? De centrale bank trekt de rente op om investeringen en bestedingen te ontmoedigen (want lenen wordt duurder, en sparen aantrekkelijker), zo de economie af te remmen en de werkloosheid te verhogen, en op die manier neerwaartse druk op de lonen te zetten.

De afgelopen maanden hebben verschillende instanties echter bevestigd dat niet lonen, maar bedrijfswinsten de belangrijkste oorzaak zijn geweest van de hoge inflatie in de nasleep van de covid- en Oekraïnecrisis. In maart kwam de Europese Central Bank (ECB) met onderzoek naar buiten dat stelde dat ‘het effect van de winsten op de binnenlandse prijsdruk vanuit historisch perspectief uitzonderlijk hoog is’: liefst twee derde van de prijsstijgingen in 2022 viel te verklaren door een toename in de winstcijfers, aldus de ECB.

In recenter onderzoek voegde ze daar nog aan toe dat ‘de prijsstijgingen gemiddeld gesproken de stijging van de productiekosten hebben overtroffen en aldus hebben bijgedragen tot het aantrekken van de binnenlandse inflatie’. De Bank for International Settlements (BIS) besloot in haar jaarrapport dat ‘terwijl de inflatie de koopkracht van huishoudens ernstig heeft aangetast, de bedrijfswinsten opmerkelijk goed hebben standgehouden’. Het IMF concludeerde eveneens dat de hogere inflatie vooral het gevolg is van hogere winsten en invoerprijzen, waarbij winsten ‘sinds begin 2022 verantwoordelijk zijn voor 45 procent van de prijsstijgingen’.

Hoge looneisen zijn dus niet de belangrijkste aanjager van inflatie geweest, wel de bedrijfsinkomsten – de cijfers wijzen op een winst-prijsspiraal, geen loon-prijsspiraal.

Terwijl ondernemingen hun marges wisten te handhaven of zelfs te vergroten, daalden de reële lonen voor werknemers (de OESO spreekt voor het eerste kwartaal van 2023 van een gemiddeld reëel loonverlies voor werknemers van 3,8 procent tegenover het jaar voordien). Doordat bedrijven de prijsstijgingen veelal wisten door te rekenen, zorgde de inflatie dus voor een herverdeling van arbeid naar kapitaal. Het ‘collectieve’ welvaartsverlies ten gevolge van de stijgende inflatie werd dus nogal eenzijdig afgewenteld op de schouders van huishoudens en werknemers.

Om de inflatie te doen terugkeren naar de doelstelling van 2 procent stellen zowel het IMF als de BIS dat het noodzakelijk is om de winstmarges te doen terugkeren naar een niveau dat meer in lijn ligt met de historische norm pre-corona. De beleidsaanbeveling die het IMF hieraan verbindt is echter even origineel als stuitend: ‘het macro-economisch beleid moet restrictief blijven om de vraag [en de lonen] te dempen, zodat bedrijven op die manier gedwongen worden om lagere winstmarges te accepteren.’ Ook de ECB bepleit een aanpak van blijvende verstrakking om via een omweg bedrijfswinsten te matigen: ‘Als de prijzen gedurende langere tijd sneller stijgen dan de lonen en de reële lonen daardoor dalen, zullen de huishoudens zich op een gegeven moment de hogere prijzen niet meer kunnen veroorloven.’

Hierin schuilt de grote perversiteit van het huidige macro-economische beleid: enerzijds toegeven dat een belangrijke deel van de huidige inflatie veroorzaakt wordt door hogere winsten, maar anderzijds wel oproepen om het beleid restrictief te houden in de hoop bedrijven die hun prijzen opdrijven indirect ‘leeg te bloeden’ via maatregelen die vooral werkenden treffen.

De standaardaanpak blijft daarmee ongewijzigd – inflatie indijken door het verhogen van de rentevoeten en het beperken van staatsuitgaven -, ook al impliceert die een hogere werkloosheid, een tragere economie en een groter risico op een recessie en financiële instabiliteit. Econome Isabella Weber omschrijft de huidige aanpak daarom treffend als een strategie die de kosten van inflatie afwentelt op arbeid (door lonen te drukken), op publieke dienstverlening (door bezuinigingen) en op toekomstige generaties (door investeringen te ontmoedigen).

Nu duidelijk is dat de lonen niet de grote drijfveer waren, maar integendeel de grootste klap incasseerden, zou het onveranderd doorvoeren van een anti-inflatiestrategie die voornamelijk weegt op lonen en de levenstandaard van werknemers niet langer de regel mogen zijn. Het zou een oproep moeten zijn om creatievere mechanismen te ontwikkelen die de lasten van disinflatie niet langer eenzijdig situeren bij kwetsbare werknemers en huishoudens. Voorbeelden van dergelijke beleidsalternatieven zijn er bovendien al.

In Spanje heeft de overheid een mix aan inventieve maatregelen ingezet om de impact van de inflatie op werkenden te temperen (het plafonneren van de gas- en elektriciteitsprijzen, het limiteren van huurprijsstijgingen, inkomensondersteuning en het verlagen van de belastingen voor kwetsbare huishoudens en lage inkomens, het verhogen van de belastingen op vermogen en overwinsten, verlagen van de prijs van openbaar vervoer, enzovoort), terwijl in België het indexmechanisme ervoor gezorgd heeft dat de lonen net automatisch meestegen met de toename in levensduurte en de koopkracht op peil bleef. Dat beide landen vorige maand met een algemeen inflatiepeil van 1,6 procent  beter doen dan veel van hun buurlanden, moet toch tot nadenken stemmen, nee? 

— Deze bijdrage verscheen ook op Knack.

Europa in 2023: Veel jobs, weinig loon

Indien u geen 2.000 euro wil verdienen, lees deze column dan niet!